Bij de opening van de tentoonstelling Oh Crisis 2.0 in Huize Frankendael op 26 maart, deed econoom Arjo Klamer een oproep aan de aanwezigen om kunst niet als een product te beschouwen maar als een gesprek. Een gesprek tussen de kunst, de kunstenaar en de kunstbeschouwers. Dit gesprek, zei hij, is van immens belang van de economie en de samenleving als geheel. Kunstliefhebbers en potentiële mecenassen zouden verder moeten kijken dan alleen hun eigen verzameling en een holistischer beschouwing aan de dag leggen – een investering in kunst is dan veel meer dan investering in het werk van een kunstenaar, het is een investering in het gesprek. Klamer rekent ook de de ‘kunst-infrastructuur’ (musea, tentoonstellings-instellingen etc.) als deelnemers aan die uitwisseling. De kunstenaar zou op zijn beurt zijn werk minder als een ‘product’ moeten beschouwen, dat verkocht moet worden, en beter kijken naar de bredere waarde van het gesprek. Ook zou de kunstenaar pro-actiever het gesprek aan moeten gaan, en zich meer moeten inspannen om de partners bij het gesprek te betrekken.

Op eerste gezicht klonk dat alleszins redelijk; de waarde van kunst niet in eerste instantie zien als een monetaire, maar als een gesprek waar iedereen beter van wordt – ook zij die niet actief meedoen. Op die manier heeft het gesprek van Klamer intrinsieke waarde en geeft het de samenleving nieuwe impulsen.

Maar op het moment dat de kunstenaar wordt verweten niet actief mee te doen aan dat gesprek, of zijn werk te veel als een product te zien, blijkt in hoe verre zelfs iemand als Arjo Klamer zich heeft laten meeslepen door de negatieve ‘framing’ van de kunstenaar van de afgelopen jaren. De kunstenaar is namelijk niet degene die ineens zijn rug tegen zijn gesprekspartner heeft gekeerd. De kunstenaar is ook niet degene die er al jaren voor pleit dat er meer ‘marktwerking’ in de kunstwereld moeten komen – met andere woorden: dat de kunst meer als product beschouwd moet worden Dat geluid komt juist van degenen die het gesprek alleen op hun eigen voorwaarden willen voeren, zij die niet openstaan voor impulsen die zij niet onmiddellijk kunnen omzetten in monetaire waarde. En daarom ondoordachte en voor het gesprek catastrofale bezuinigingen willen doorvoeren. Dat zijn degenen die al jaren tot de voorvechters van liberale waarden behoorden, maar plotseling en zonder waarschuwing uit populistische of rancuneuze overwegingen de rug naar de kunst hebben gekeerd, en het gesprek hebben afgebroken.

Om het gesprek weer op gang te krijgen, moeten juist de mensen, die nu het hardst over kunstenaars roepen dat ze aan het werk moeten, hun vesting verlaten en erkennen dat de voorwaarde voor ieder gesprek is dat men de ander ruimte gunt en luistert naar wat hij te zeggen heeft. Dat gesprek mag met passie en uit overtuiging gevoerd worden, maar moet altijd op respect en feiten gebaseerd zijn. Pas dan heeft het voor kunstenaars en kunstinstellingen zin om om tafel te gaan zitten en mee te denken over eventuele bezuinigingen.

De kunstenaar is nooit gestopt om het gesprek van Arjo Klamer te voeren, het zijn de gesprekspartners die zijn weggelopen en nu van de zijlijn meedoen met de spreekkoren.

 

Rune Peitersen, 2011

Beeldend kunstenaar en medeoprichter van Platform Re-set

 

Rune Peitersen