The following text was written in response to the advice given by the Dutch Council for Culture to the Ministry of Culture. First published on Platform BK.

In navolging van het WRR rapport, waarin werd gesteld dat kunst weer op haar eigen waarden moet worden beoordeeld, doet de Raad ook een poging om de intrinsieke waarde van kunst te verdedigen. In de inleiding Cultuur van Waarde definieert de Raad voor Cultuur deze als de Esthetische waarde. De waarde die kunst eigen is en waarin ze uitblinkt ten opzichte van bijv. sport en religie. In diezelfde inleiding wordt de Esthetische waarde, weliswaar voorafgegaan aan twee andere waarden die blijkbaar ook belangrijk zijn namelijk Maatschappelijke waarden en Economische waarden, door de Raad als volgt beschreven:

“Cultuur staat midden in de maatschappij en kan direct of indirect zeer geëngageerd zijn. Zij kan de wereld waarin wij leven becommentariëren, en er (soms radicale) kritiek op leveren.
[…]De functie van cultuur als vrijplaats van kritische en onconventionele opvattingen en visies moet worden gekoesterd en bewaakt.”

En eindigt met dit uitgangspunt voor het advies:

“Elke visie, elk plan, elk beleid op het gebied van cultuur zal dan ook uiteindelijk recht moeten doen aan de intrinsieke waarde.”

Het is noemenswaardig dat de Raad een lans breekt voor de intrinsieke waarde van kunst en die zelfs probeert te omschrijven (-of is dat gewoon de kerntaak van de Raad?). Dat schept hoop en verwachtingen voor een vurig een strijdlustig betoog vanuit een grote visie.

Helaas valt dat behoorlijk tegen. Het hele advies lijkt doordrongen te zijn van een (haast dienstbare) wens om ‘realpolitiek’ te willen zijn, waardoor het paradoxaal genoeg lijkt dat de Raad soms verre van de realiteit verwijderd is. In droge bestuurlijke taal wordt de sector omschreven met een afstandelijkheid die getuigt van een management-aanpak en geïnternaliseerd rendementsdenken.

Bijna ieder hoofdstuk is een opsomming van problematieken in de sector – met soms een heel eigen lezing – maar geen durf om aan te geven dat bijna alle genoemde knelpunten zijn ontstaan als gevolg van de bezuinigingen en het door rancune gedreven cultuurbeleid van de afgelopen cultuurnota-periode. In de allereerste alinea(!) van de inleiding wordt een opsomming gemaakt van de omstandigheden die veroorzaakten dat kunst haar legitimatie verloren zou hebben in de afgelopen jaren:

“Veranderende publieksvoorkeuren, een toenemende dominantie van populaire kunsten en het tanende gezag van gevestigde instituties en gidsen leiden tot een afbrokkeling van de legitimatie voor cultuursubsidies.”

Geen woord over het mediaoffensief, de hetze tegen de kunstsector en het infantiele beleid van het vorige kabinet, waar Halbe Zijlstra ons nota bene geen week geleden weer aan herinnerde! Alsof dat geen rol zou hebben gespeeld. Nee, ‘het publiek’ heeft ineens een ander voorkeur ontwikkeld.

Dat maakt het mogelijk om in hoofdstuk 3 gelijk alle woorden over ‘intrinsieke waarde’ aan de kant te schuiven en over te gaan tot de orde van de dag. Zoals we inmiddels gewend zijn wordt de nadruk gelegd op publieksparticipatie als voorwaarde van een geslaagd cultuurbeleid. Wederom wordt het de sector opgelegd om aan die legitimering te voldoen door ‘nieuw’ publiek aan zich te binden.

“Kunst gaat pas werken als het communiceert. Voor iedere culturele activiteit – hoe experimen­teel of gespecialiseerd, hoe traditioneel of vernieuwend ook – is publiek of moet een publiek gevonden worden.
[…]
Kortom, publiekspatronen wijzigen sterk. Vertrouwde scheids-lijnen vervagen en worden vervangen door nieuwe. Ze vragen om een andere publieksbenadering en de raad constateert dat veel gesubsidieerde kunst- en cultuurinstellingen hier nog niet afdoende op inspelen.”

Want het hoofddoel blijkt tenslotte niet een samenhangende visie op kunst en cultuur vanuit de overheid die ruimte schept voor inbedding van kunst en cultuur in de maatschappij, maar minder financiële afhankelijkheid van overheidsmiddelen.

“Een weerbare, financieel gezonde culturele instelling stelt zich niet afhankelijk op van één financier, maar gaat op zoek naar andere bronnen dan die uit subsidies alleen.”

En daar horen ook andere beoordelingscriteria bij.

“Het begrip ‘kwaliteit’ is op dit moment vooral gericht op artistiek-inhoudelijke kwaliteit van traditionele activiteiten, waarbij functies in de eigen sector (innovatie, talent­ontwikkeling) en in de maatschappij (bijvoorbeeld zorg, onderwijs, bedrijfsleven) onderbelicht blijven.”

In het hoofdstuk over ‘de keten’, Van klaslokaal tot kunstenaar: de culturele carrière, komen we ook een oude bekende tegen.

“De raad vindt het van belang dat stimulering van ondernemerschap in de cultuur­sector blijvend wordt aangemoedigd en gefaciliteerd. Wij adviseren dan ook de programmagelden voor regelingen op het gebied van ondernemerschap te continueren.”

Gelukkig wordt hier ook aandacht besteed aan de inkomenspositie van de kunstenaar. De dreiging van het wegvallen van de zelfstandigenaftrek voor zzp’ers die kunstenaars bijzonder zwaar zou treffen, en het gebrek aan goede richtlijnen rond kunstenaarshonoraria worden terecht onder de aandacht gebracht.

“BKNL heeft laten onderzoeken hoe het gesteld is met de kunstenaarshonoraria. De raad pleit ervoor dit informele overleg voort te zetten om afspraken te maken over redelijke vergoedingen. Vooruitlopend op deze afspraken vindt de raad het niet meer dan logisch dat BIS- en fonds­gesubsidieerde instellingen het goede voorbeeld geven in het vergoeden van kunstenaars.”

Dat Platform BK met de andere partners uit BKNL zich hiervoor blijft inzetten, staat niet ter discussie en heeft geen pleidooi van de Raad nodig. Het was dan ook veel interessanter geweest als de Raad een concreet voorstel had gedaan over hoe dergelijke honoraria gefinancierd zouden kunnen worden.

De financiering blijft sowieso een hete aardappel. De raad zegt dat de sector € 29,5 mln. boven op het huidige cultuurbudget nodig heeft om de ‘uitholling van de rijkscultuurbegroting’ tegen te gaan. De Raad noemt het zorgelijk dat er nu door bijv. Het Mondriaanfonds gebruikt gemaakt wordt van opgebouwde reserves om de bezuinigingen op te vangen, waardoor de reële gevolgen van de bezuinigingen veel zwaarder zijn dan dat we tot nu toe hebben kunnen zien. Om dat gat te kunnen vullen moet er hiervoor structurele dekking komen in de nieuwe cultuurnota. Kunsten ’92 heeft deze dekking ingeschat op € 65 mln. Als er geen aanvullende middelen komen in de nieuwe cultuurnota (en daar lijkt het nu op), dan gaat de cultuursector er dus vooralsnog € 65 mln. op achteruit! In die context is de voorgestelde € 29,5 mln. een doekje voor het bloeden…

Zo worden er nog een paar sigaren uit eigen doos geroemd als ‘innovatieve ingrepen’. Er zijn veel tijdelijke (nood)oplossingen van de periode na de bezuinigingen, vaak gefinancierd met fonds-reservemiddelen, denk aan SKOR dat ‘vervangen’ wordt door The Art of Impact, of de Werkbijdrage Jong Talent dat een beperkte versie is van het Startstipendium. Hier gaat de Raad totaal voorbij aan het feit dat er vóór de bezuinigingen en de daarbij opgelegde sectorvreemde en rigide regelgeving, vaak veel betere en bewezen structuren bestonden die dezelfde taken uitvoerden. De vaak geprezen weerbaarheid van de sector komt hierbij ook even kijken.

“Er is na die bezuinigingen echter ook een tegenbeweging op gang gekomen. Talentontwikkeling staat hoog op de agenda van instellingen, particuliere fondsen en overheden. […] Ook bieden de fondsen mogelijkheden om nieuwe kunstenaars te ondersteunen, […] de Werkbijdrage Jong Talent en de aanvullende regeling Mentoring bij het Mondriaanfonds.”

Het is aan te prijzen dat de Raad veel problemen in de sector weet te identificeren en benoemen. Dat kan niet vaak genoeg gebeuren. Ook zien we goede ontwikkelingen: de tijdschriften moeten weer in de cultuurnota worden opgenomen en de postacademische instellingen moeten in de BIS. Er is aandacht voor de keten en de precaire inkomenspositie voor de kunstenaars en de kleine presentatie-instellingen.

Echter wordt er voorbijgegaan aan datgene wat echt mist in het cultuurbeleid, namelijk een inhoudelijke visie op de rol van kunst in de samenleving en het lef om die ook om te zetten in een (wellicht) ongemakkelijk advies. Het zou goed zijn om de intrinsieke waarde en de kritische potentie van kunst waar de Raad het over heeft ook zelf uit te dragen en dat in te zetten in haar taal en visie. Het is te gemakkelijk om (falende) standaarden uit het bedrijfsleven over te nemen en die op de cultuursector op te leggen. Als de Raad voor de cultuursector wilt spreken dan moet de lat veel hoger anders vervalt de Raad in een technocratische rol die dient als pure legitimering van overheidsbeleid. Daar bewijs je de cultuur noch de samenleving een dienst mee.

 

Rune Peitersen, Voorzitter Platform BK

Lees hier het advies Agenda Cultuur 2017-2020 (en verder)

Rune Peitersen