Dat het objectieve bestaan van
de dingen veronderstelt dat er iemand
is die zich een voorstelling maakt,
waaruit volgt dat de objectieve wereld
alleen als voorstelling bestaat, is
geen hypothese, nog minder een
machtsspreuk en zelfs geen paradox
die omwille van een dispuut wordt
opgeworpen; maar de zekerste en
allereenvoudigste waarheid. […]

Zo leidt ook dit tot het inzicht,
dat bijgevolg ruimte en tijd waar de
mogelijkheid van alle veelheid op
berust, alleen maar vormen van onze
beschouwing zijn. 1

Arthur Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung (1819)

Rune Peitersen, Observer Effect: A Tree in the Forest, 2011
Rune Peitersen, Observer Effect: A Tree in the Forest, 2011

False Focus

Saskia Monshouwer

Met het voorgaande citaat van Schopenhauer val ik met de deur in huis. De elegante formulering kan namelijk beschouwd worden als de voorloper van een hedendaagse twijfel. Immers, als de wereld zoals Schopenhauer beweert, werkelijk alleen als voorstelling bestaat – de suggestie dat ook ruimte en tijd relatieve concepten zijn, geeft de reikwijdte van zijn opmerking aan – hoe kan je dan betrouwbare wetenschappelijke kennis verwerven? Kennis die altijd en voor iedereen geldt, die mogelijk kan cumuleren? Als feiten altijd vanuit een zeker perspectief worden waargenomen, is dan niet alles relatief? Met andere woorden, is onze kennis wel betrouwbaar? Het lijkt een onoplosbare tegenstelling, terwijl we in praktijk beide opties naast elkaar hanteren.

Dat ik de subjectieve voorstelling tegenover de objectieve kennis stel, betekent niet dat ik scherp wil slijpen. Ik heb Schopenhauer niet uitvoerig bestudeerd en hoewel ik ooit antropologie studeerde, ben ik geen wetenschapper met een bijzondere specialisatie. Ik heb me hoofdzakelijk met de praktijk van de beeldende kunst uiteengezet. Dat ik de tegenoverstelling toch gebruik, komt omdat deze naar mijn idee recht doet aan een trend. Het lijkt alsof dit contrast de achtergrond vormt van diverse polemieken. Bij veel van deze vraag- en antwoordspelen staat de postmoderne twijfel aan de ene en een sterk vertrouwen in een wetenschappelijk determinisme aan de andere kant.

Een extreme variant van het wetenschappelijk determinisme werd zeer recent in een artikel in de Volkskrant vermeld. De oud-diplomaat Peter van Walsum beschreef de ‘demon van Laplace’ als volgt: “De Franse mathematicus en astronoom Pierre-Simon Laplace heeft in 1814 geschreven dat wij ons de huidige staat van het heelal moeten voorstellen als het gevolg van zijn eerdere staat en de oorzaak van de staat die erop zal volgen. Een intellect dat op een gegeven moment alle krachten waarvan de natuur bezield is en de positie van elk der wezens die er deel vanuit maken zou kennen, en dat voorts immens genoeg was om al die gegevens aan een analyse te onderwerpen, zou in een en dezelfde formule de bewegingen van de grootse hemellichamen en die van het lichtste atoom omvatten: niets zou voor dat intellect onzeker zijn, en de toekomst zou zich even duidelijk voor zijn ogen openen als het verleden.”2 Misschien heeft de wetenschap nog wel een paar miljard jaar nodig om dit resultaat te bereiken, voer hij voort, toch ben ik mijn geloof in deze visie nooit helemaal kwijt geraakt.

Zoals al eerder opgemerkt, haal ik de standpunten niet aan om te beantwoorden wie volgens mij gelijk heeft. Het gaat hier enkel over de vraag, waarom die tegenstelling zich op dit moment zo prominent voordoet. En in eerste instantie is het antwoord op die vraag eenvoudig: in de afgelopen jaren is de kennis op allerlei wetenschappelijke terreinen met sprongen toegenomen. Wat overigens onmiddellijk in de richting van het probleem voert, want het gaat niet over een nieuw inzicht in één mogelijk principe maar om grote en kleine ontdekkingen op velerlei gebied. Je kunt dan denken aan de statistiek, aan kansberekening en logaritmen, aan de resultaten van sociologisch en medisch empirisch en statistisch onderzoek en aan biologische kennis, aan chemie en kennis van het brein. Kortom te veel om op te noemen.

Met die kennis verschuiven de categorieën en een mogelijke reden voor de scherpe tweedeling is, dat alles in de publiciteit zo ingedeeld heel helder en inzichtelijk lijkt. Aan de ene kant de harde kennis van de bètawetenschap. Je kunt dan aan van alles denken, maar vooral het brein is populair. ‘De Vrije Wil bestaat niet’, schreef Victor Lamme. ‘We zijn ons Brein’, beweert Dick Swaab. Hun werk werd uitzonderlijk goed verkocht en overal in de media besproken. Hoewel de volkse fascinatie voor het brein waarschijnlijk zeer oprecht is, is er toch ook sprake van een zekere hijgerigheid. Zou het mogelijk zijn om de mens van buitenaf volledig te sturen? De alfastudies dienen hen van repliek. Zij hebben de postmoderne filosofie van de vorige eeuw als basis. Mede door haar aandacht voor de nieuwe inzichten die de psychologie verwierf, kon deze traditie de rationaliteit van de Verlichting in een ander daglicht stellen. De hele lange rij wordt tot op heden intensief bestudeerd van Bergson tot Bataille, van de surrealisten tot Sartre, Lacan, Althusser en Foucault, waarmee ik in volgorde de hoofdstukken volg van ‘Downcast Eyes’, een analyse die Martin Jay in 1994 publiceerde en waarin hij de afkeer van het oog en de blik in het werk van de Franse filosofie centraal stelde.3

Maar naast boeken over uitersten verschijnen ook veel teksten waarin naar een samenhang wordt gezocht. Meerdere wetenschappers proberen de relatie tussen de verschillende kennisgebieden opnieuw te formuleren en de onderlinge verhouding tussen verschillende wetenschapsterreinen bij te stellen. Zij willen de nieuwe kennis in de bestaande integreren. Zo werkte de Belgische moraalfilosoof Jan Verplaetse vijftien jaar lang aan een boek dat in 2008 onder de titel ‘Het morele instinct’ verscheen. In vijf hoofdstukken die corresponderen met vijf verschillende wetenschapsgebieden probeert hij aan te tonen dat het morele vermogen van mensen biologisch verankerd is. Hij overdenkt de maatschappelijke consequenties. Een ander voorbeeld is ‘Out of our heads, Why you are not your brain, and other lessons from the biology of consciousness’ uit 2009 van de Amerikaanse wetenschapper en filosoof Alva Noë die zich aan een nieuwe visie op het bewustzijn waagt. En hier begint mijn beschrijving van het werk en gedachtegoed van Rune Peitersen die zich bezighoudt met kennis, kunst en zien.

Rune Peitersen is beeldend kunstenaar en al enkele jaren actief op het terrein van de filosofie en de wetenschap. Hij verbindt zijn nieuwsgierigheid naar nieuwe kennis met onderzoeken naar waarneming en zien. Vanuit dit startpunt maakt hij kunst, meestal foto’s. Zijn activiteiten bieden een goede gelegenheid om enkele nieuwe artistieke en wetenschappelijke ideeën over denken en zien te vergelijken. Ik bespreek drie aspecten van zijn werk in min of meer chronologische volgorde. Als eerste beschrijf ik zijn fotowerk ‘Saccadic Sightings’. Dan besteed ik aandacht aan de vragen die tijdens het mini-symposium ‘Saccadic Sightings; Einstein en Bohr’ ter sprake kwamen. Deze bijeenkomst werd in 2010 in galerie Ellen de Bruijne Projects gehouden. Tot slot beschrijf ik het onderhavige project van Rune, de tentoonstelling ‘False Focus’ in NEST. Samen met Eelco van der Lingen koos hij een aantal kunstenaars uit waarmee hij zich verwant voelt. Zodoende worden zijn werk en ideeën in een context geplaatst.

 

Saccadic Sightings: de fotowerken

Rune Peitersen startte ‘Saccadic Sightings’ in 2007 met de vraag: als ik door andermans ogen kijk zou ik dan hetzelfde zien? Daarmee plaatste hij zichzelf in een lange traditie van twijfel en specifieke opvattingen over wetenschap en zien. Descartes die sterk aan de waarneming twijfelde, wees het vermogen om te denken als vast uitgangspunt aan. Peitersen hoopte waarschijnlijk om via daadwerkelijk onderzoek een postmoderne veronderstelling na te kunnen gaan. Want de twijfel die hij in zijn vraag tot uitdrukking bracht had waarschijnlijk meer te maken met het relativistische perspectief dat de meeste Franse filosofen delen. Mensen zien en ervaren de dingen altijd door een culturele bril. Dat geldt voor de wetenschap en de geschiedwetenschappen. Zo komt het citaat van Schopenhauer uit ‘Een Nieuwe Wereld, Het ontstaan van het Moderne Nederland’ van Auke van der Woud. Hij laat aan de hand van wetenschappelijke artikelen uit die periode zien hoe de ervaring van tijd en ruimte in de 19e eeuw veranderde ten opzichte van eerdere perioden4. Peitersen zocht contact met het Arts and Genomics Centre in Leiden, een instituut dat projecten ondersteunt op het raakvlak tussen wetenschap en kunst, en verdiepte zich in de kennis over de werking van het oog. Voor zijn fotowerken maakte hij gebruik van een bijzondere camera, een zogenaamd mobile eye die saccadic eye movements volgt en registreert, de snelle bewegingen waarmee het oog een omgeving aftast. Hoewel wij die bewegingen voortdurend maken, merken wij hier niets van. Peitersen maakte een aantal films met proefpersonen die door het Vondelpark fietsen en de camera droegen. Dit leverde het basismateriaal voor een aantal werken.

De serie kleine fotowerken is vrij donker. Het oppervlak lijkt door meerdere kleine cirkels doorsneden. Zij bieden een doorblik op enkele vage beelden en fragmenten waarin je het park herkent, een stukje grindpad, een boom, een prullenbak en zo nu en dan een mens. Het fotopapier glanst en de herhaling van de beelden, het gegeven dat het een serie is, suggereert een tijdsverloop. Ik associeer de werken met trial and error en denk aan experiment. Andere foto’s zijn veel groter en bieden de suggestie van één enkel beeld. Op het werk dat tijdens het minisymposium bij Ellen de Bruijne Projects hing, zie je wat wazig de pilaren van een brug. Zij zijn op een vreemde manier gekromd. Op de voorgrond staat een betonnen boom. Tegen de achtergrond zie je hoogbouw. Omdat deze foto meer referenties aan de omgeving biedt dan de kleine donkere werken, denk je meteen aan de stad. De combinatie boom en beton versterkt dit gegeven.

Tot zover een beschrijving van het maakproces en de eerste indrukken die de foto’s oproepen, want hoewel het werk tamelijk helder lijkt, toch is er sprake van vragen en mogelijk van paradoxen waar het de relatie van werk en beeld met de werkelijkheid betreft. De beelden verwijzen immers naar verschillende zaken, naar kennis over het proces van kijken, naar iets wat een proefpersoon waarnam maar niet werkelijk zag, en mogelijk naar een combinatie van verschillende zintuiglijke indrukken.
“Het is bekend dat tijdens het proces van het zien meerdere en zeer verschillende hersengebieden actief zijn”, lees ik bij Noë: “en het is te verwachten dat het hoofd, het lichaam en de hersens samenwerken. Hoe het brein dit werkelijk doet is echter vooralsnog een vraag. Er is sprake van een ‘explanatory gap'”5. Maar, of Peitersen ook uitdrukt wat zich in het hoofd van de ander afspeelt is de vraag.

 

Saccadic Sightings, Einstein en Bohr: de vragen

Peitersen presenteert verschillende plaatjes en die bestaan niet in ons hoofd. Hij componeert en suggereert – Saccadic eye movements bestaan, ‘Saccadic Sightings’ niet – en met de verwijzing naar betekenissen en suggesties bereik je de spannende grens tussen weten en fantaseren, kennen en creëren, tussen kunst en wetenschap. Want prikkels van buitenaf alleen zijn niet voldoende. Hoewel Pavlov iets bijzonders beschreef toen hij de naar hem genoemde reactie testte, verklaart een behaviouristische benadering van dieren en mensen slechts een deel van hun gedrag. En, hoewel beelden erg belangrijk zijn, en mensen plaatjes zien en onthouden is het Cartesiaans materialisme gebaseerd op de veronderstelling dat wij denken via opgeslagen plaatjes in ons brein voor de meeste mensen achterhaald.
Maar hoe werkt de waarneming dan wel, en hoe ligt de verbinding tussen de prikkels van buiten en de verwerking van die prikkels, de perceptie, binnen? In de afgelopen jaren bleek dat de grens tussen denken en waarnemen, binnen en buiten veel minder hard is dan gedacht. Dat is een wezenlijk punt dat zowel tot merkwaardige speculaties als tot harde kennis leidt. In ‘Out of our heads’ probeert Alva Noë te laten zien hoe je over het bewustzijn na zou kunnen denken, wanneer je de harde scheiding tussen Brein en denken aan de ene kant en ervaringen en prikkels aan de andere kant verlaat. “Consciousness of the world around us, is something that we do: we enact it with the worlds help, in our dynamic living activities. It is not something that happens in us. It is a dance that involves in the world and with others.”6

Noë is een interessante figuur. Zijn denken is fantasievol en hoewel hij lyrisch schrijft benadrukt hij dat zijn opmerkingen niet romantisch bedoeld zijn. Hij analyseert de mogelijkheden van de waarneming en de perceptie als een totaliteit en weekt het bewustzijn los van het brein om het in een brede context te plaatsen, namelijk de wereld waarin wij leven. Hoewel dat ingewikkeld lijkt, kan je aan een heel banaal voorbeeld laten zien wat de noodzaak van die formulering is, namelijk de supermarkt. Zij is in zeker opzicht de jungle van deze tijd waar wij ons dagelijks voedsel scoren en tot op zekere hoogte thuis zijn. Het is niet vreemd dat hier onderzoek werd gedaan met de mobile eye en ook Victor Lamme blijkt zich op commerciële toepassingen van de hersenscan te richten. De kennis van die onderzoeken is gericht op mogelijke manipulatie. Maar uit het gegeven dat de supermarkten het hier niet bij laten kan blijken dat de context breder is, en veel meer zaken een rol spelen bij onze beslissingen dan de directe prikkels en oriëntatie alleen, want de supermarkt gaat verder. Ook thuis via de media en op straat wordt onze koopervaring gestimuleerd. Kom naar binnen, de glazen deuren openen vanzelf. Slimmer, mooier als we naar de reclames luisteren en kijken, gezonder en verstandiger als we ook de overheidsreclames en de Sire spotjes meenemen. Een koopervaring is totaal!

Waar Noë eigenlijk zeer concreet is en de interactie tussen binnen en buiten, input en verwerking in het brein analyseert, gaat Peitersen nog een stap verder. Hoewel ik met de beschrijving van dit aspect van zijn gedachten ver van het onderwerp ‘zien’ vandaan ga, is zij belangrijk omdat hier de twijfel waar dit stuk mee begon weer expliciet op de voorgrond treedt. Niet ondanks maar dankzij Peitersens wil om de nieuwe objectieve kennis met een subjectieve inbreng te verenigen. Peitersen stelt eerst dat lichaam en brein een geheel zijn, geen ‘Being John Malkovich’ om in zijn woorden te spreken. Dan, met een verwijzing naar de kwantummechanica en Bohr stelt hij dat gedachten, zoals deze in kunst zijn ondergebracht ook al was het op moleculair niveau, één zijn met de wereld.

 

False Focus: de expositie in NEST

Uit de voorgaande beschrijvingen van het werk en de gedachten van Rune Peitersen blijkt dat kunst en wetenschap wat onderwerpen en kennis betreft informatie aan elkaar ontlenen, maar niet gelijk opgaan. Ook hier is Noë een goed voorbeeld. Het is geen wonder dat kunstenaars zich graag met zijn werk associëren, vanwege zijn vergelijking met de dans, vanwege zijn bijzondere nadruk op het zien en vanwege de mogelijkheid om het symbolische in te lassen. En er is een tweede reden dat de kunst zich graag op de nieuwe wetenschappelijke kennis richt. Zoals eerder al aangegeven kan je in de Franse filosofie een teneur aanwijzen, die belangrijke positie van het zien in het westen ondermijnt. In de zoektocht naar de relatie tussen externe prikkels en interne verwerking, spelen de andere zintuigen ook een rol: zo kan een kunstenaar die uitgaat van de theorieën van Bergson zonder moeite ook aan wetenschappelijke kennis refereren. Dan is er nog een derde factor die buiten de wetenschap omgaat. Ook de kunsthistorie zelf bevat indicaties die een liaison met de nieuwe kennis mogelijk maken. Verschillende moderne stromingen, waaronder de geometrisch abstracte kunst, zijn bij uitstek gericht op ruimtelijke oriëntatie en beleving. En door de analyse van het bedrog op het platte vlak werd de aandacht voor andere meer tactiele vormen van oppervlakte behandelingen zoals structuren, contrasten, kleuren en materie groter. In dat opzicht gaat ‘False Focus’ over een aantal heel verschillende thema’s.

De term ‘False Focus’ staat voor de fotografie en de optische vertekeningen die een camera eigen zijn. Het gaat ook over de metafoor waarbij het oog met een camera vergeleken wordt. Dan kan ‘false focus’ duiden op de vertekeningen van het natuurlijke oog, het optische bedrog of wat we niet kunnen zien, zoals de blinde vlek. Maar ‘False Focus’ gaat vooral over de vertekeningen die de huidige discussies met zich meebrengen. Samen met Gwenneth Boelens, Beate Gutschow, Marc Philip van Kempen, Michiel Kluiters, Erik Olofsen, Bradley Pitts, Roland Schimmel en Melanie Wiora schept Rune Peitersen ruimte voor een breed spectrum aan ideeën over wetenschap, over zien, perceptie en beeldende kunst. Het aardige is dat met deze diversiteit een aantekening gemaakt wordt. Het is nog steeds in onderzoek en je kunt het ook allemaal anders zien, maar de teneur, dat tegenstellingen verenigd en dichotomieën met argwaan benaderd moeten worden is bij alle deelnemende kunstenaars waar te nemen.

Zij gaan ver met hun gedachten, wat waarschijnlijk niet altijd even wetenschappelijk is en vaak het terrein van fantasieën en verlangens bestrijkt, maar dit is waarschijnlijk precies waar kunstenaars voor staan. En in dit opzicht denk ik ook dat kunst tussen wetenschap en samenleving bemiddelen kan. Zoals Louise Fresco, hoogleraar duurzaamheid aan de UvA in Amsterdam, het tijdens de Kohnstammlezing 2011 formuleerde; (…) “Juist de kunst verkent de dubbelzinnigheid van emoties, de tegenstrijdigheid van morele stellingnames. De kunst doorbreekt daarmee de simpele dichotomie tussen pessimisme en optimisme. Want het blijven steken in het feitenloos pessimisme ontkent datgene dat het meest wezenlijke is voor de menselijke vooruitgang: het kunnen leren van onze fouten.”7

 


[1] De Duitse tekst luidt:

“Daß das objektive Daseyn der Dinge bedingt sei durch ein sich Vorstellendes, und folglich die objektive Welt nur als Vorstellung Existiere, ist keine Hypothese, noch weniger ein Machtspruch, oder gar ein Disputierens halber  ufgestelltes Paradoxen; sonders es ist die gewisseste und einfachste Wahrheit.

[…] So leitet auch diesen uns auf die Einsicht hin, daß mithin Raum und  Zeit, auf welchen die Möglichkeit aller Vielheit beruht, bloße Formen unsere Anschauung sind“

[2] Peter van Walsum, Vrije wil valt niet te bewijzen of te weerleggen, in: De Volkskrant, 26 maart 2011, p.32

 

[3] Martin Jay, Downcast Eyes: the degeneration of vision in twentiethcentury French thought, University of California Press, 1994

[4]  Auke van der Woud, Een Nieuwe Wereld, het ontstaan van het moderne Nederland, Uitgeverij Bert Bakker, 2010, p. 21

 

[5] Alva Noë, Out of Our Heads, Why you are not your brain and other lessons from the biology of consciousness, Hill and Wang, New York, 2009, p. 53

[6] Alva Noë, Out of Our Heads, Why you are not your brain and other lessons from the biology of consciousness, Hill

and Wang, New York, 2009, p. viii

[7]  Emotie is verworden tot bron van Kennis, Louise Fresco, een samenvatting van de Kohnstammlezing 2011, in: De Volkskrant, 28 maart 2011

 

Rune Peitersen